Er bestonden toen nog weinig reizen via touroperators naar Kaapverdië. Deze eilanden waren relatief sterk afgesloten van de buitenwereld (lees Westerse invloeden) waardoor ze nog heel authentiek waren. Dat maakte deze reis heel bijzonder en avontuurlijk.
Kaapverdië of op z’n Portugees ‘Cabo Verde’ bestaat uit 9 bewoonde en nog wat onbewoonde eilandjes en vormt het meest westelijke punt van Afrika. Kaapverdië was onbewoond, tot het in 1460 werd gekoloniseerd door de Portugezen en een belangrijke locatie werd voor slavenhandel. De bevolking is ontstaan uit een mix van Portugese kolonisten en Afrikaanse slaven. De meeste Kaapverdianen zijn lichtbruin gekleurd en hebben negroïde kenmerken. Ze zijn nakomelingen van Portugese mannen en Afrikaanse slavinnen. Bijna een kwart van de Kaapverdiaanse bevolking bestaat uit donkergekleurde Afrikanen.
De officiële taal is het Portugees, maar veel inwoners spreken het Crioulu, een mix van Afrikaans Creools en Portugees. Het Crioulu heeft echter geen officiële spelling omdat het voor lange tijd alleen maar een gesproken taal was met vele lokale varianten.
Kaapverdië heeft ongeveer 435 000 inwoners (census 2000). Dat is niet zovéél voor een archipel van ruim 10 eilanden, als je bedenkt dat Las Palmas, de grootste stad van de Canarische Eilanden rond de 400 000 inwoners telt. Uit een volkstelling van 2010 blijkt wel dat de bevolking van Kaapverdië met 13 % gegroeid is tot 491 000 inwoners.
Dit relatief klein aantal bewoners is vooral te wijten aan de migraties. Migraties ten gevolge van de moeilijkheden om ter plaatse te overleven. Veel Kaapverdianen zijn dus om economische redenen verplicht geweest elders inkomen te zoeken. Zo zijn er meer dan 500 000 Kaapverdianen verspreid in de wereld. Ongeveer de helft daarvan woont in de Verenigde Staten, de rest woont in Portugal, Angola, Mozambique, Duitsland, Nederland, Senegal, Frankrijk, etc. De Kaapverdische migraties zijn een apart verhaal.
Om naar Kaapverdië te kunnen vliegen was er in 1998 niet veel andere mogelijkheid dan de Portugese TAP en Kaapverdische TACV luchtvaartmaatschappij. In Rotterdam wonen er zo’n 20 000 geëmigreerde Kaapverdianen dus organiseert TACV vluchten vanuit Schiphol.
De grootste luchthaven in Kaapverdië ligt op het eiland Sal. De naam Sal komt van de zoutwinning op het eiland. Dit is zeker niet het mooiste eiland. Het is heel plat, dor, met veel stenen, zand en hier en daar wat struikjes. Ik zou er zeker niet willen wonen. Hier is het toerisme tegenwoordig wel het meest ontwikkeld omdat er een lang zandstrand ligt en je er goed kan kiten en surfen.
Sal
Vanuit Sal vliegen we direct door naar Praia. We moeten onze reis zo plannen dat we de moeilijkst bereikbare eilanden eerst doen, zodat we een beetje marge hebben. We weten immers niet hoe moeilijk het zal zijn om terug te geraken van sommige eilanden en we mogen onze terugvlucht vanuit Sal alleszins niet missen. Sal zullen we dus het laatst bezoeken.
Het reistraject dat we zullen afleggen
Het eerste probleem doet zich al voor bij aankomst op Sal. Er blijkt er geen plaats meer te zijn op het vliegtuig naar São Tiago. We kunnen nog wel met een klein propellervliegtuigje mee. Leuke ervaring, hiermee heb je tenminste echt het gevoel dat je vliegt. We maken zelfs een tussenstop op Boavista, een zandeiland. We landen even tussen de duinen om twee personen af te zetten en vertrekken weer.
Boavista
De eerste avond zullen we doorbrengen in Praia, de hoofdstad van São Tiago. São Tiago is het grootste eiland en hier wonen verreweg de meeste mensen van Kaapverdië: 236 000 (census 2000). Landbouw en visvangst zijn hier nog de belangrijkste bronnen van inkomen. Praia is een mooie levendige stad met hier en daar nog wat bouwwerken en kanonnen van de Portugese kolonisator.
Praia
De enige slaapplaats die we hier vinden is pension Anjos***. Hier kunnen we zelfs een lauwe douche nemen. Alvorens te gaan slapen maken we een klein verkenningstochtje in het stadje.
Ik heb grote honger. Op een pleintje staat een frietkraam. De frieten worden in een hoorn van krantenpapier gerold en ik krijg tandenstoker als vorkje. Wanneer ik mayonaise vraag geeft ze me een klein lepeltje mayonaise. Een klein lepeltje. Ja zég, daar heb ik niet genoeg mee hoor! Mijn frieten moeten drenken in de mayonaise. Met deze hoeveelheid kan ik hoogstens één frietje invetten. Maar bijna alles is hier import dus vrij duur voor de mensen.
De volgende morgen gaan we eten op het dakterras van het pension. We hebben ambras. Op het dak staat een lange tafel waar al enkele mannen aan ’t eten waren, Portugezen, die gretig toetasten. Toen wij aan de beurt waren was alles van beleg op en nog voor elk één droog broodje over. Mijn vader vroeg om een tweede broodje, zoals iedereen kreeg, maar dat was blijkbaar te veel gevraagd. Uiteindelijk is de mevrouw 20 meter verder bij de bakker nog wat broodjes en een tros bananen gaan halen. We genieten verder van ons ontbijt, de zonnestralen en het 360 graden uitzicht over de heuvelachtige stad. In de voormiddag bezoeken we het oude stadsgedeelte en de lokale groente-, fruit- en vismarkt.
Markt Praia
Om 16.30 uur moeten we het vliegtuig naar Fogo nemen. Op de luchthaven krijgen we echter te horen dat we de vorige vlucht hadden moeten hebben en dat er op deze vlucht geen plaats meer is. Mijn vader maakt zich van z’n oren en blijft volhouden dat we mee moeten. Enkele minuten voor vertrek kunnen we dan plots toch mee. Mijn vader wacht als laatste met instappen want onze rugzakken liggen nog buiten op de grond. Nu zijn we dan toch op weg naar Fogo, het vulkaaneiland. We weten nog niet hoe we terug moeten. Waarschijnlijk met de boot maar ‘t schijnt een zware tocht te zijn.
Fogo
Na een ruige landing met het vliegtuigje op Fogo stappen we op een lange zandweg richting het dorp São Felipe om voor zonsondergang een slaapplaats te zoeken. We zien het dorpje in de verte voor ons liggen. Naast de weg staat een simpel huisje waar Didinho woont, een boerke. Hij vindt het leuk als we onze tent naast zijn huisje zetten. Tijdens de avondwandeling kopen we broodjes bij Gusta Maria en een fles Portugese tafelwijn. We kopen ook een fles wijn voor onze buren, die al ongeduldig op ons zaten te wachten aan hun gaslamp. Ik merk op dat de kinderen in onze tent zijn geweest, omdat er zand in ligt.
De volgende morgen worden we gewekt door een kraaiende haan en nemen we vriendelijk afscheid. We beloven Didinho een kaartje te sturen. Klein probleempje: deze straat heeft geen naam. Hij zegt dat zijn straat ‘500 meter’ noemt omdat hij op 500 meter van São Felipe woont. We vinden dit grappig en schrijven zijn adres op zoals hij het formuleert.
We zoeken vervoer om in Mosteiros te geraken, een dorpje aan de andere kant van het eiland, om van daaruit de vulkaan (2829 m hoog) te beklimmen. Na heel wat gepalaver kunnen we meerijden met de pick-up truck van Joaquim. We zitten vanachter op zakken ajuin en patatten. Het lijkt een mooie tocht te worden.
Al snel blijkt hij zich niet aan de beloofde afspraak te houden. Hij heeft namelijk ook een andere deal met de patattenboer gesloten, die vooraan bij hem in de pick-up zit, om onderweg overal te verkopen. Om de haverklap stopt hij aan een huisje om een kilo pattatten of ajuin te verkopen. Eerst vinden we het nog leuk maar na de vijfde stop begint het te lang te duren. Ze stoppen, claxonneren en roepen tot er na enige tijd iemand tevoorschijn komt om dan nog lange tijd te onderhandelen over de prijs van enkele aardappelen. Zo gaan we er nooit voor het donker geraken. Na enkele uren ontstaat er discussie tussen ons, Joaquim en de patattenboer. We krijgen veel bekijks omdat er bijna nooit vreemd bezoek komt in deze gehuchten. Er komt zelfs een politieman zich moeien. Uiteindelijk komen we pas in de namiddag aan in Mosteiros (beloofd was 1 uur rijden).
Daar vullen we onze maag met cachupa, een typische bonenschotel van Kaapverdië. We vinden een jongen op blote voeten die ons kan gidsen naar de Pico do Fogo. Er komen nog twee vrienden van hem mee die de rugzakken van mijn moeder en mijn zus willen dragen.
Het landschap wisselt. De eerste kilometers stappen we langs hutten waar we vrouwen met emmers op hun hoofd zien lopen en boeren op hun os, vervolgens passeren we koffie- en appelsienplantages, maar daarna komen we geen mensen meer tegen. We stappen door het bos in de vrije natuur. Het is een zware tocht. Ruim 4 uur loodrecht naar boven. Het is vochtig omdat we in de wolken zitten. We druppen van het zweet. Zonder hulp van onze amigos – de gidsen – zouden we nooit zo ver geraakt zijn.
Er is onderweg nog een jongen bijgekomen die telkens zegt: “Het is nog maar een halfuur.” Gelukkig kochten we nog twee liter water en plukken onze helpers groene appelsienen (ene valt erdoor uit een boom vele meters lager) die hemels smaken.
Op een bepaald moment wordt het te donker en besluiten we ter plekke in het bos te overnachten. We vinden het niet solidair om onze tent op te zetten omdat de andere jongens in de buitenlucht moeten overnachten. We leggen ons op de grond. De jongens kruipen onder de struiken. Het koelt al snel af en we kunnen geen slaap vatten door de koude. Mijn vader haalt het tentzeil boven. We kruipen dicht bij elkaar en bedekken ons met het zeil. Het is iets beter maar ik heb toch heel de nacht moeten rillen.
Tegen zessen staan we op. De jongens begeleiden ons nog naar het pad dat naar Chã das Caldeiras leidt en keren dan terug. Chã das Caldeiras is een plateau op 1700 meter hoogte, waarin enkele huizen staan aan de voet van de vulkaan. We ontmoeten al snel een brave ziel die ons aan brood, water en onderdak helpt. We zijn moe en uitgehongerd. Nooit zal ik vergeten hoe droog brood zo lekker kan smaken. Ik proef echt het zout in het brood. Daarna leggen we ons op een matje en tuimelen onmiddellijk in een diepe slaap. De mensen zijn hier heel gastvrij. We hebben hier een WC en water.
Chã das Caldeiras
Die middag eten we nog iets simpel (bruine bonen met rijst) en zetten dan onze tocht verder naar de top. Vanaf hier hebben we geen gids meer nodig omdat we recht door het lavaveld naar de top kunnen stappen. De vulkaan barstte laatst uit in 1995, drie jaar geleden. Zelfs zonder rugzak is het zeer lastig klimmen omdat we door verpulverd lavagesteente moeten, vergelijkbaar met stappen door mul zand. Voor elke twee stappen die je maakt zak je één stap naar beneden.
Gelukkig zijn we hier de enige, want bij het klimmen rollen er af en toe stenen naar beneden, die door hun toenemende snelheid veranderen in levensgevaarlijke projectielen. Ik heb er wel plezier aan om af en toe een steen naar beneden te laten rollen.
De top lijkt dichtbij maar dat bedriegt. Vanaf 100 meter voor de krater zien we slierten zwavelrook uit de grond komen. Niet echt een geur om in te ademen. Nog even doorzetten en we zijn er. Wanneer we de top bereikt hebben worden we beloond door een prachtig uitzicht over het eiland en de krater. Afdalen in de krater doen we niet. Te gevaarlijk.
Veel tijd om op de top te blijven hebben we niet omdat het weeral donker gaat worden. Ik, mijn vader en mijn zus zullen ons moeten haasten (mijn moeder was halverwege teruggekeerd wegens vermoeidheid).
Al snel blijkt afdalen een waanzinnige bezigheid te zijn. Bij het klimmen was de mulle ondergrond van het lavaveld een last, maar om af te dalen een groot voordeel. Je kan reusachtige sprongen maken zonder jezelf te bezeren omdat de schok goed wordt opgevangen. We lopen met hoge snelheid en maken al gauw sprongen van 5 à 6 meter. Ik maak zelfs probleemloos salto’s. Op een halfuurtje zijn we terug beneden en is het donker. Mijn moeder kon haar ogen niet geloven toen ze ons loodrecht de helling zag afstuiven. Na onze nieuwe sport ‘lava-ski’ zien we behoorlijk zwart.
’s Avonds krijgen we bij de mensen typische producten van hier: wijn (vinho tinto van de Chã das Caldeiras) en geitenkaas. Als dessert eten we een heerlijke cake. Die cake was zo lekker dat ik ze na enig aandringen bijna helemaal heb opgegeten.
Om vijf uur ’s morgens, midden in mijn slaap, komt een camion toeterend aan. Mijn ouders sliepen in de slaapkamer van Marino en z’n vrouw. We waren vrienden dus we mochten geven wat we wilden voor te eten en te slapen. Langs de andere kant van de berg zullen we met deze aluguer (groepstaxi) terug afdalen naar São Felipe. Onderweg stopt de camion en stappen er voortdurend mensen op. Het valt op dat Afrikanen soms hard ruiken. Ze hebben een sterke lichaamsgeur.
Aangekomen in São Felipe. We informeren naar de mogelijkheden om met de boot te varen. We kunnen met de boot via Brava naar São Tiago varen. Om 12 uur moeten we in de haven gaan bevestigen dat we meegaan met de boot. Zoals meestal is er weeral verandering in het spel en vertrekt de boot om 18.00 uur in plaats van 14.00 uur en stopt de boot niet in Brava. We zullen rond 3 uur ’s nachts aankomen.
Ondertussen hangen we nog wat rond in het stadje en doen we heel de tijd dezelfde straten. Het strand hebben we al gezien: zwart zand en veel stenen. Het heeft toch wel iets. In de namiddag komen we die gast tegen die ons naar Mosteiros moest brengen. Hij zegt dat hij bijna al de patatten heeft verkocht en om 21.00 uur pas thuis was (rond 19.00 uur is het donker).
Hij had enige wroeging en wou het goedmaken. Hij belooft ons ’s avonds met zijn pick-up naar de haven te voeren.
Wanneer we ’s avonds in de haven aankomen is de boot er al. Hij ligt wel een eindje verderop in het water. Voor de kade ligt een half gezonken schip dat de doorgang voor andere boten naar de kade verhindert. Hierdoor moet al het laden en lossen met een roeibootje gebeuren.
Situatie in de haven
Na een tijdje mogen we als eerste met het roeibootje mee. De boot heet “Furna”. Wanneer we aan boord klimmen liggen er nog veel goederen die gelost moeten worden. Omdat we eerst zijn kunnen we een goede plaats zoeken. Bijna alle zitplaatsen bevinden zich in het benedendek. Daar zijn zetels, maar in deze gesloten ruimte ruikt het erg hard naar overgeefsel. In de WC ligt een laag van 5 cm kots. Dat voorspelt niet veel goeds.
Op het dek bevindt zich een halfopen tussenverdiep. Onder de banken ligt een soort schop vol kots. In deze ruimte hebben we wel frisse lucht en kunnen we naar buiten kijken dus zetten we ons hier. Ondertussen duurt het laden en lossen voort. Goederen gaan er af, mensen komen er bij.
Een zak met koekjes die aan de kraan hangt scheurt open. Iedereen grabbelt koekjes. Een groot deel van de koekjes valt in zee. Ik kan ook een fles water bemachtigen die uit een kartonnen doos valt.
Het is rumoerig. Sommigen ruziën omdat het niet vooruit gaat. Touwen springen constant los. Anderen lachen precies of het kan hun niet schelen of we pas morgenvroeg vertrekken. Tussen ons wordt de ruimte gevuld met zakken, dozen met kakelende kippen en mensen. Op de grond worden doekjes gelegd om op te liggen. De allerkleinsten kunnen onder de bankjes gaan liggen. Elke oppervlakte wordt benut.
Onze cabine op de Furna
De grond is hier vuil. Er liggen platgetrapte bananen, meel en bloem, autobanden en opgedroogd braaksel met vliegen die er in zijn blijven plakken. Ik denk niet dat ik ga kotsen maar ik heb veel te veel koekjes gegeten.
De haak van de kraan zwiept in het rond, bijna tegen mijn kop. De laatste mensen stappen op en de laatste goederen worden ingeladen: ongeveer 100 emmers in elkaar. Het gat van de opslagruimte is te klein. Oplossing: de emmers worden er in geshot.
Er is ambras voor goede plaatsen. Het is donker. Om sneller te gaan worden de allerlaatste goederen gewoon op een hoop gegooid. Zoals altijd vertrekt de boot veel later dan 18.00 uur. Kindjes beginnen te wenen.
In open zee begint de boot steeds harder te schommelen. Rond middernacht breekt een hevige storm los. We zitten knus bij elkaar, maar we vragen ons af of we niet gaan kapseizen. Het water spettert overal rond. De “Furna” gaat naar alle kanten op en neer. De boot lijkt wel stuurloos in de golven van 6 meter hoog. Iedereen houdt zich goed vast aan de bank of iets stevigs. De meeste mensen worden zeeziek.
Wanneer ik even uit onze cabine ga zie ik op het bovendek een donkere schim met een zwarte regenjas die zich vast houdt aan de reling. Een beeld dat ik nooit ga vergeten. Terwijl iedereen laag bij de grond blijft, staat hij bovenaan en trotseert de wind, het water en de wilde bewegingen van het schip. Een echte zeeman.
We komen om 05.00 uur aan. Er kwam veel water op het dek. Een zeeman zegt dat het nog redelijk rustig was deze keer. Niemand van ons heeft moeten overgeven, maar we hebben niet kunnen slapen. Rondom ons werden er liters gekotst. Ik denk dat er velen gezworen hebben nooit meer één voet op een boot te zetten.
Nu stappen we naar het centrum van Praia, waar we nog wachten op een pleintje tot pension Anjos open gaat. Een koude douche doet ons goed. Daarna gaan we naar de bank, want we hadden geen rotte frank meer. Vervolgens nemen we de aluguer om 15 km verder naar het strand van Cidade Velha te gaan.
São Tiago
Cidade Velha was de eerste Europese koloniale nederzetting in de tropen en de voormalige hoofdstad van Kaapverdië. Hier zijn de eerste Kaapverdianen geboren. Dit was een belangrijke haven voor slavenhandel van Guinea-Bissau en Sierra Leone naar Brazilië en de Caraïben. Vasco Da Gama (in 1497) en Columbus (in 1498) stopten hier tijdens hun scheepvaartexpedities. Vroeger noemde de stad Ribeira Grande, maar om verwarring te vermijden met Ribeira Grande op een ander eiland heeft men de naam veranderd naar Cidade Velha, wat in het Portugees ‘oude stad’ betekent.
Stenen huisje in Cidade Velha
Die avond drinken we in een cafeetje Ceris, het bier van Praia. Op de achtergrond wordt er funana gedraaid, Kaapverdische dans/muziek die ontstaan is op São Tiago. In haar meest traditionele vorm wordt de funana gespeeld met een accordeon en een ferrinho.
Een ferrinho wordt bespeeld door met een mes over een licht geribbelde ijzeren staaf te schrapen. De speler houdt de staaf verticaal, met de onderkant in zijn handpalm terwijl de bovenkant van de staaf tegen zijn schouder leunt. In de andere hand houdt de speler een metalen object vast dat hij op en neer tegen de staaf scheert. Dit maakt een metalig schraapgeluid.
In moderne vormen van funana gebruikt men vaak elektrische gitaren en een synthesizer. Om de funana te kunnen dansen moet je een goede feeling hebben in de heupen. Als je het ritme van deze opwekkende muziek wil voelen, klik dan op deze link. En in dit clipje zie je iemand op een ferrinho spelen.
De volgende dag vliegen we met een klein vliegtuigje naar Santo Antão.
Santo Antão is met haar ruige bergen, groene valleien en diepe canyons het meest spectaculaire eiland van het archipel. De noordoostkant van het eiland is zeer groen en vruchtbaar, de zuidwestkant bestaat daarentegen uit droge rotsen. De meeste mensen wonen in het noorden en leven van landbouw en visvangst. Belangrijke landbouwproducten zijn suikerriet, yam, maniok, koffie, kokosnoten, bananen, papaja’s, mango's en maïs. Van suikerriet wordt grogue gemaakt, een soort rum.
Het is wel heel erg krap landen op de korte landingsbaan van Ponto do Sol, die langs drie kanten omringd wordt door de zee (kijk maar eens op de satellietfoto van Google). Als piloot is het avontuurlijk vliegen tussen de Kaapverdische Eilanden. Vergeet douane en administratie. Hier neem je de bagage uit het vliegtuig en stap je het eiland op.
Ponto do Sol
In het vissershaventje van Ponto do Sol staan roeibootjes met kleurige strepen. Grote bedrijvigheid: overal op de straatstenen snijden ze vis open en halen de ingewanden er uit. Gekuiste vis gooien ze in plastieken teilen overgoten met zeewater. Er ligt ook een grote bloedende haai die nog leeft: eerst snijden ze de vinnen en de staart er af, dan de vis doormidden. Op de trapjes van een deur zit een oude violist muziek te spelen.
Ons plan is om onze tent in de kraterkom van de Pico da Cruz te zetten, een berg van 1585 meter hoog. We organiseren vervoer en rijden via een slecht wegdek de bergen in. Onderweg zien we hoe handarbeiders langs de steile berghellingen de weg nog aan het bouwen zijn. Steen per steen worden stukken opgehoogd, een monnikenwerk.
We maken een kleine omweg om indrukwekkende terrassen te bezichtigen. Meestal zijn terrassen groen maar degene die we hier zien zijn erg droog. Toch knap hoe de mens de natuur cultiveert.
Terrasbouw op Santo Antão
We zetten onze tent op een groene plek tussen de bomen in de Cova (kraterkom). Geen mens hier te bespeuren. ‘s Avonds eten we brood, vispastei en bananenchips. Mijn ouders drinken een fles rosé. Op de achtergrond klinkt het geluid van duizenden krekels.
De kraterkom waarin we slapen
‘s Morgens worden we wakker in de wolken. Er was ons verteld dat er vanuit de Cova een mooi pad loopt naar Paúl, een dorpje aan de kust. Jammer genoeg kunnen we de eerste uren van de afdaling niets zien door de mist. Het is een lange weg, 8 uur wandelen, door een prachtige groene vallei.
Het pad van de Cova naar Paúl
Onderweg zien we suikerriet en een stenen hutje waaruit rook komt. Hier wordt grogue gestookt. Caramba! Dat is straf spul, echt vuurwater. Het brandt in mijn keel. Je kan er alleen maar kleine slokjes van nemen.
We komen aan in Paúl. De tent zetten blijkt moeilijk dus we slapen in pension Vale Do Paúl. Je raakt het gewend maar feitelijk is alles hier armzalig. Bij aankomst zat de verantwoordelijke mevrouw met vuile voeten en pekzwarte benen op de onderste tree van het huis. Vanuit onze kamer kijken we recht uit op de golvende zee.
Paúl
We gaan om 21.00 uur slapen en worden vroeg wakker door een blaffende hond, kakelende kip en een rochelende buur. Vandaag rijden we met de aluguer naar Ribeira Grande. Niet bijster veel te beleven maar wel enkele fraaie oude winkels met houten vitrinekasten, toog met grote weegschaal en weinig waren.
Ribeira Grande
In veel winkels kan je trouwens meer drank dan voedsel krijgen. Overal vind je dezelfde bordjes en opschriften terug:
PROIBIDA A VENDA A OFERTA O FORNECIMENTO E/OU CONSUMO DE BEBIDAS ALCOOLICAS A MENORES DE 18 ANOS
In de late namiddag bezoeken we nog de vuurtoren nabij Janela. In de buurt van Janela ligt een rots met mysterieuze inscripties, vermoedelijk aangebracht door een 15e eeuwse Portugese ontdekkingsreiziger. We slapen nog één nacht in hetzelfde pension.
De volgende morgen gaan we naar Porto Novo om van daaruit de boot naar Mindelo op São Vicente te nemen. De Porto Novo ligt in het droge rotsachtige gedeelte van het eiland. Omdat we nog even moeten wachten op de boot is er tijd om te zwemmen. Op de kade staat een container waardoor je van 5 meter naar beneden kan duiken. Heerlijk! Wanneer ik via de rotsen uit het water klim trap ik op een zee-egel. Het duurt enkele weken vooraleer die stekels er uit zweren.
Er staat een man die zijn hand verwond heeft in een machine. Omdat er hier geen ziekenhuis is moet hij met de boot naar Mindelo. Voorlopig houdt hij het vol met een windel rond zijn hand die al zo doorweekt is dat hij een bekertje nodig heeft om het druppelende bloed op te vangen.
De boot vertrekt om 17.00 uur, om 18.30 uur komen we aan. São Vicente is een tamelijk dor eiland. Meer dan 90 % van de bevolking op dit eiland woont in Mindelo. Deze stad heeft circa 68 000 inwoners (census 2000) en is de tweede grootste stad van Kaapverdië.
In Mindelo ligt een belangrijke diepzeehaven, Porto Grande. Deze is verbonden aan de baai van Mindelo, een ondergelopen vulkaankrater. Lange tijd was Mindelo was een belangrijke tussenstop voor stoomboten omdat er steenkool lag opgeslagen. Vandaag is Porto Grande de grootste haven van Cabo Verde. Mede dankzij haar havengeschiedenis ontwikkelde Mindelo zich tot het culturele centrum van Kaapverdië, voornamelijk op vlak van muziek en literatuur.
Mindelo is de geboortestad van bekende zangers zoals Cesária Évora en Tito Paris, zij zingen morna en coladeira, Kaapverdische folkmuziek.
Morna is ontstaan op Boavista. Het woord zou komen van 'to mourn' of rouwen. Trage, weemoedige nummers dus. De morna vertegenwoordigt de ziel van veel Kaapverdianen. Het vertaalt het dubbele gevoel waarmee veel Kaapverdianen geboren worden. Wanneer het grootse deel van je volk in het buitenland woont kun je niet anders dan verlangen koesteren.
Coladeira is verwant aan de morna, maar veel vrolijker en sneller van ritme. Eerder dansmuziek. Bekijk deze clip.
Mindelo
Die dag laat ik mijn haar bij Monte Clara knippen voor 300 escudos (2,7 euro). Een populaire snit in Kaapverdië is een geschoren hoofd met één lijntje extra weggeschoren, vertrekkende vanuit de hoek van het voorhoofd, ongeveer 7 cm een naar achter. Aangezien ik dit nog nergens anders heb gezien zal ik het de ‘Coupe Cabo Verde’ noemen.
De Coupe Cabo Verde
De volgende dag nemen we de ijzeren vogel naar Sal, om de laatste vakantiedagen door te brengen. De belangrijkste dorpjes zijn Espargos en Santa Maria. De bezienswaardigheden van Sal bezoek je op halve een dag: Buracona (een rotsachtige baai met natuurlijke zwembaden) en de zoutmijn. Via een ondergrondse tunnel loopt het zeewater naar de zoutmijn. Het zout kristalliseert, wordt opgeschept, gemalen en in zakken gestoken. In de namiddag liggen we op het strand en huur ik een bodysurfplank.
Zoutwinning op Sal
Dit was ongetwijfeld de mooiste reis die we tot nu toe gemaakt hebben. We hebben afgezien door ontbering (honger, dorst, geen warm water, koude nachten), maar daar kunnen we achteraf alleen maar van genieten. Gedurende onze reis zijn we geen andere toeristen tegen gekomen, buiten enkele op Sal want daar stond al één hotel. We hebben een cultuur kunnen ontdekken die nog heel oorspronkelijk is gebleven. Culturele eigenheid is iets waardevol.
Wat is culturele eigenheid eigenlijk? Dat is niet zo gemakkelijk te omschrijven. Het is de eigen manier waarop een cultuur naar oplossingen zoekt. Culturele eigenheid impliceert authenticiteit. Authenticiteit betekent: gelijk aan zichzelf. Of anders gezegd: integer met wat je wil zijn. Het is zoals het is, het is niet naar iets gemaakt, het is uit zichzelf gegroeid. Elementen die een zekere duurzaamheid hebben binnen een gemeenschap kunnen we eigen aan die cultuur noemen. Wat je ziet, is de verlenging van een cultuur die nog bestaat, waarbij niet gezocht werd naar trends of mode, maar naar zichzelf. Jammer genoeg gaat authenticiteit verloren door toerisme, massamedia en kapitalisme.